Mijn laatste chemoronde begon precies een jaar geleden. Ik weet het nog goed, omdat ik precies die dag naast de meest inspirerende man zat, die ik in mijn chemo-jaar heb ontmoet. Meneer van Zandt. En meneer van Zandt zat naast mij in een giga grote bruine stoel die doet denken aan een uit z’n krachten gegroeide massage-stoel op Schiphol. Alleen met allerlei gadgets. Maar gadgets waren slangetjes, waar chemovloeistof werd toegediend. Ik zat in een zelfde soort stoel, met delfde gadgets ook. Zijn vrouw zat naast hem. In een plastic IKEA-kreng.
“Hoe vaak moet je nog?” vroeg hij, terwijl een verpleegster zijn zakken chemo boven zijn infuus hing.
Een doodnormale vraag op een afdeling oncologie. De vraag: “hoe vaak moet je nog”, is op die afdeling een beetje hetzelfde als – “hé, alles goed” – in het dagelijks leven.
“Hé, alles goed”, kan op een afdeling vol doodzieke kankerpatiënten dikwijls een ingewikkeld antwoord hebben.
“Hoe vaak moet je nog nog?” heeft een altijd kort en bondig antwoord.
“Dit is mijn laatste,” zei ik vrolijk “En u?”
“Idem dito” zei meneer van Zandt, bijna net zo vrolijk.
Meneer van Zandt glimlachte tevreden.
Ik wilde hem feliciteren. Maar voor ik begon met praten barstte Mevrouw van Zandt in tranen uit. Meneer van Zandt pakte haar hand stevig vast en fluisterde iets in haar oor.
Ik kreeg een brok in m’n keel.
Dat kan natuurlijk ook…
Mevrouw van Zandt graaide met twee trillende handen een zakdoekje uit haar zwarte tasje. Meneer van Zandt keek mij diep aan.
“Over een week zitten we op Cuba. Daar zijn wij ook op huwelijksreis geweest. Prachtig land. Nog één reisje maken, samen! Ik verheug me erop.”
Ik was stil.
“Het is goed zo hoor, ik ben heel gelukkig.”
Ik bleef stil.
Hij meende het. Ik kon het zien, iedereen zou het kunnen zien. Hij meende het.
Ik had van mijn leven niet zo’n gelukkig, rustig, kalm en tevreden mens gezien.
Hij troostte zijn vrouw. De vrouw die hij spoedig alleen zou laten. Hij hield van haar. Met zijn hart, hebben en houden. Maar het leven? Het leven kon meneer van Zandt gestolen worden. Er was geen spijt ik zijn stem, of ogen te bespeuren.
Ik begreep hem goed. De dood kan een vreemde, rustgevende gelukzaligheid met zich meebrengen. Eentje die ik kende. Een gelukzaligheid uit de tijd dat ik nét in het ziekenhuis lag met enkel de diagnose “kanker”. Het is pas als we de dood in de ogen kijken, dat je alle stress van het leven loslaat. Ik was nog nooit zo rustig in mijn hoofd.
Meneer van Zandt is inmiddels dood. En ik? Ik ben genezen. Ik moet nog wel eens aan hem denken. Die machtig mooie, gelukkige glimlach en heldere blauwe ogen, van een man die wist dat hij ging sterven.
Elk cliché is waar, als je een ernstige ziekte overleefd hebt. De zonsondergang is mooier, de seks is beter, de wijn smaakt zoeter.
En toch is de andere kant is ook waar. En dat is soms moeilijk om toe te geven. Ik wil soms ook schreeuwend vragen; “Echt waar? Is dit het? Is dit het waar ik zo hard voor vocht?”
Ik ben helaas niet religieus, of spiritueel. Dat zou het makkelijker maken, in ieder geval in mijn hoofd. Kankertumoren die in je lichaam groeien als je 20 bent? Wie verzint zoiets? Misschien ben ik wel God’s ongewilde kind.
So be it.
Ik kreeg vandaag zelfs een uitnodiging voor een griepprik! (Update. Kreeg ook eerder uitnodiging voor het corona-vaccin!)
“Voor alle personen boven de 60 jaar en mensen met een speciale indicatie.” Nou, dankjewel Rijksoverheid. Groetjes thuis.
Dus op zo’n moment fake ik een glimlach, een gelukkige glimlach die ik maar één keer zag. Bij een man, die wist dat hij ging sterven.
Wat prachtig verwoord en herkenbaar. Van die oproep tot de griepprik voor 60+ tot de ‘stress voor het leven loslaten’.
Dank je. Voor dit gelukkige blog.
Wat een ontroerend verhaal, lieve Joris! xx