Mag ik het even opnemen voor onze lockdown?

Het is 2015. Pinksteren.
Net als menig Nederlander moet ik Googlen wat we eigenlijk vieren.
Ik zit naast mijn vader in de wachtkamer van het Spaarne Gasthuis. Ik heb een lijpe scan van mijn longen gehad. De uitslag duurt nog een paar kwartier.
Ik bel in mijn maatje Beau bij Vooges Strand in Zandvoort.
“Ik wacht nog op uitslag van de doktoren, kan jij mijn eten even apart houden? Ik sta over een uurtje achter de bar! Beloofd.”
Dat liep anders.
De longarts had slecht nieuws.
“Ga er maar even bij zitten.”
Kanker.
Lymfklierkanker. Verst gevorderde stadium dat er is.

De laatste chirurg in het ziekenhuis werd uit de draaideur gevist. Hij moest nog even een klier bij mij weghalen en op kweek laten te zetten. Morrend deed hij zijn mondkapje op (die hadden ze toen gewoon nog op voorraad) en mijn nek open snijden. Haast was geboden.
Alle bloedtesten die je kunt verzinnen stonden voor mij klaar. Een bed ook. Drie nachten ziekenhuis voor Joris.

Met dit kankerverhaal legde ik Beau over de telefoon uit dat hij die bardienst helaas zelf moest opvullen. 

Horeca in corona

Als ik nu naar Vooges Strand bel is het stil aan de andere kant. Als er één sector hard geraakt wordt door de coronacrisis, dan is het mijn geliefde horeca.
Klaas Knot, de directeur van de Nederlandse Bank, zei bij ‘Op1’ dat een zaak die de anderhalve meter niet kan handhaven, nu geen levensvatbaar businessmodel heeft.
“Dan moet je omscholen.” De man werd op social media met de grond gelijk gemaakt. 

Horecaondernemers in Haarlem runnen al tientallen jaren zeer gezonde bedrijven. Jouw favoriete restaurant is er vast één van, of favo café of koffiezaak. Maandenlange stilstand kan einde oefening betekenen. Horeca is echt geen vetpot. Dit zijn geen zakkenvullers.
Een bankier die dan roept, ”Omscholen”?
Rot op!

Meer dan dertig Haarlemse horeca-zaken lieten deze week van zich horen. Een klappend protest in witte kledij. Want de anderhalvemetersamenleving nekt deze sector. Zo kan er niet verdiend worden.
Youtube staat intussen vol met ironische video’s over hoe een zaterdagavond in de club eruit ziet met de anderhalve meter. Een droevig beeld. 

Ik ben daarom misschien wel de laatste Haarlemse horeca-man die vindt dat de 1,5 meter gehandhaafd moet blijven.

En dit is waarom…

De maatregelen werken. Daarmee daalt de druk op onze gezondheidszorg mondjesmaat. De afgelopen weken zijn reguliere behandelingen gestopt, geplande operaties uitgesteld en is alles op alles gezet om de corona-zorg te bevorderen.  Nu pas komt de normale zorg weer op gang.
“Geplande operaties kunnen we eindeloos uitstellen.” zei Rutte dinsdag terecht.
Op dat punt zitten we nu. Dat is nog helemaal niet zo ver.

Het aantal kankerdiagnoses is sinds Corona gedaald met 30 procent. Dertig! Niet patiënten; diagnoses. Mijn oude oncologie-afdeling is dunner bevolkt dan ooit. Zelfs bij bekende gevallen worden scans, medicijnen en behandelingen een tijd opgeschoven. 

Een nieuwe piek in Corona kan ons systeem niet aan. IC-bedden? Weer vol. Ziekenhuisbedden? Ga maar in de rij staan.
Wie wil het nu op zijn geweten hebben het festival (lees: bijvoorbeeld carnaval) te organiseren die zo’n piek veroorzaakt. Wie wil de dansvloeren weer vol zetten die het aantal patiënten in Haarlem verdrievoudigt?
Dit durft premier Rutte dus ook niet. Als hij nu risicovol versoepelt en weer een stap terug moeten doen een paar weken later. Dan is elk vertrouwen in zijn regering verdampt.
De horeca is het hart van mijn mooie Haarlem. Maar ik smeek jullie, wees alsjeblieft genuanceerd in het oordeel over de maatregelen die nu hun werk doen.

COVID-19 15

Vijf jaar geleden heb ik mazzel gehad. Er was bijna geen functionerende witte bloedcel meer te bespeuren in mijn lichaam. Slechts een handjevol Nederlanders krijgt mijn diagnose in zo’n laat stadium.
Als mijn behandeling later was gestart, mijn CT-scan was uitgesteld of mijn operatie maar een maandje moest wachten, dan hadden de tumoren in mijn hals de aderen naar mijn hoofd dichtgeknepen.
Als het COVID-’15’ was geweest had ik deze tekst misschien niet kunnen schrijven. 

Hou vol, lieve mensen. Het kan nog wel eens lang gaan duren.
In Spanje mogen kinderen vanaf vandaag één uurtje per dag buiten spelen. Volwassenen niet. Ouderen zéker niet. Nederlanders mogen in hun handjes wrijven met hoeveel vrijheid ze hebben in deze intelligente lockdown.
We redden levens. Ook van mensen die je heel goed kent.

_20170526_154425

HET SCHEELDE EEN HAARTJE

“Wat is je meest memorabele dag van je leven?” werd mij gevraagd voor een interview.
Mijn antwoord was makkelijk, alleen niet leuk.
Mijn memorabelste dag van mijn leven is nu -precies – drie jaar, 33 weken en drie dagen geleden.  Mijn memorabelste dag; het verhaal van de man die zijn bruine haardos in het Haarlemse Spaarne smeet.

Ik denk dat ik zo’n drie weken in mijn chemokuur zat. Het nieuws was nog vers. Hoe het met mij ging? Lichamelijk heel goed, mentaal labiel. Maar met een positief sausje.

Ik was uit het ziekenhuis ontslagen en uit voorzorg weer bij moeders ingetrokken. Van de artsen had ik een boekwerk aan potentiële bijwerkingen meegekregen. De cocktail van medicatie kon er nog wel eens voor zorgen dat ik acuut hulp nodig had. En eerlijk is eerlijk; even weer verzorgd worden door mijn lieve moeder was geen straf.

De bijwerkingen bleven massaal uit. Althans, die er echt toe deden.
Als ADHD’ertje werd ik van de Prednison wel slapeloos en gingen mijn hormonen wat vaker naar de kermis, maar dat behoorde tot de minst vervelende mogelijkheden.

Maar daar kwam die dag. Een trage woensdagochtend.
Van een korte slaap ontwaken wreef ik in mijn ogen en even door mijn haar.
Toen ik krabde aan m’n knie merkte ik dat mijn hand iets eigenaardigs had meegenomen.
Sinds wanneer waren mijn handen behaard?
“Fuck.”
Mijn ogen en geest werden abrupt wakker en scherp. Op mijn witte kussen lag genoeg haar om een babypruik van te maken. Ik kon mezelf horen ademen, mijn handen trilden alsof ik óók nog Parkinson had.
Ja… dit zijn wel echt mijn haren.
Scherpte maakte plaats voor paniek. De overgebleven haren probeerde ik driftig van mijn schedel te trekken.
Ik heb nog nooit zo hard geschreeuwd.
Bam. Reality check.
Je hebt ook geen fucking griepje, Krouwels.
Mijn moeder schrok zich het apezuur.
Rustig aan mamalief, Joris kotst (nog) niet zijn maag uit z’n lichaam, hij verliest alleen zijn haar.
Ik sprintte de douchecabine in. Het was tijd om heel hard te gaan janken. Onwaarschijnlijk hard te janken.
Ergens was ik in de vreemde veronderstelling dat ik de rest van mijn haren zomaar even van mijn kop kon wassen. In diezelfde douchebeurt.

Dat sloeg natuurlijk nergens op; van een chemokuur wordt je kaal, maar het is niet zo dat je van de één op de andere dag Brazilian wax-klaar bent.  Dus na een lange douchebeurt lag het putje vol haar maar aan mijn kapsel was – zelfs na het drogen – eigenlijk heel weinig te zien.

Het werd tijd om een tondeuse in te schakelen. Ik belde Simon; de vriend waarvan ik zeker wist dat hij er een thuis had liggen.
Had je je niet voorbereid voor deze situatie Joris?
Nee. Dat had ik niet. En dit zegt veel over hoe ik mijn ziekte had aangevlogen. Die goedgemutste lichtvoetige luchtigheid had een zure keerzijde.

De gevaarlijkste fietsrit van mijn leven volgde. Eigenlijk mag niemand zo emotioneel deelnemen aan het verkeer. Ik liet een spoor van tranen en plukjes haar achter op mijn route als een wanstaltige parodie op Hans en Grietje.
Ik wilde dit meteen regelen. Mijn haar moest eraf. Nu!

Ik hoefde Simon niet eens uit te leggen waar het om ging. Ik kreeg het machientje in m’n hand en vertrok.

Vlakbij mijn huis, op de Verfrollerbrug bleef ik even over het Spaarne turen naar de Bavokerk.  Bij elke strijk door mijn haren werden het er minder.
Met beide handen rukte ik het haar van mijn hoofd en smeet het in het Spaarne. Ik moet eruit hebben gezien als een behoorlijke leipo, zo einde van de woensdagochtend. Ik zag dat een moeder met twee kindjes mij zeker een minuut hebben aan staan koekeloeren. Mocht de desbetreffende dame dit lezen; het spijt mij werkelijk nog geen seconde.

Tijdens het scheren was ik uitgehuild en rustig. Dit ging gebeuren.
“Nou dat scheelde een haartje…”, grapte m’n broertje.

De dagen die volgden werd ik langzaam maar zeker helemaal gebiljardbald. Kleine stekelige haartjes vielen dag in dag uit in m’n shirt. Van die gezellige reminders; kriebels alsof ik elke dag bij de kapper was geweest.

Ik heb deze periode niet altijd als naar ervaren.  Mijn maanden chemo waren een picknick in vergelijking met wat ik van dichtbij heb gezien. Wat kanker en chemo met een lichaam kan doen.
En bedenk eens hoe heftig deze dag eruit had gezien als ik een meisje was geboren met lange lokken. Ik heb mazzel gehad.

Deze dag is nu drie jaar, 33 weken en drie dagen geleden. Ik vind het niet naar om er over te hebben, niet naar om over te schrijven. Leuk detail; over drie dagen word ik dertig. En dat vind ik ook niet naar.
In die dertig jaar heb ik fantastische feesten gehad, mooie reizen gemaakt, supersterren van dichtbij gezien, de liefde bedreven met beeldschone vrouwen en ben ik zelfs een paar keer stapel- stapel- stapel verliefd geweest.

En alsnog. Alsnog is dit – drie jaar, 33 weken en drie dagen geleden – de dag die mij het meest bijblijft. Dát vind ik ongelooflijk naar…
Er staat mij wat te doen nietwaar? Voor de volgende dertig jaar.

“Hallo ik ben Joris, ik kom mijzelf aftrekken!”

Spannend was het eigenlijk niet meer; de controle bij mijn oncoloog, afgelopen donderdag. Ik mag het zeggen; ik ben twee jaar op rij, helemaal kankervrij!
Maar ik kwam voor wat anders. Ik wilde namelijk weten – en dit is beschamend – of ik nog – en dit moest ik hardop zeggen – vruchtbaar ben. Onvruchtbaarheid is namelijk een van de potentiële bijwerkingen van mijn chemokuur.

Ik maakte niet zo lang geleden een beetje klakkeloos de opmerking dat de kans aanwezig is dat m’n zwemmertjes het niet meer doen.
“Oh echt? Nou, daar merkte ik anders helemaal niets van gisteravond hoor!” (Bedenk knipoog er zelf maar bij.)
“Ja, schat, dat is heel leuk voor jou, heel leuk voor mij, maar dat is niet hoe vruchtbaarheid werkt!”

Ik ben nu een paar jaar verder en ik wil wel eens weten hoe het zit… En dat brengt mij terug naar het gênantste moment van mijn leven. Ik heb geleerd dat je pas met je schaamte kan leven, als je er over kan vertellen. Dus dat ga ik nu doen.

We zijn in Leiden, 2015. Mijn diagnose was nog geen 48-uur oud. Mijn eerste chemo zou beginnen na het Pinksterweekend. Vóór mijn chemokuur werd ik geadviseerd een aantal zwemmers te laten invriezen. Dus ik naar het LUMC; formulieren invullen, praatje maken, nóg drie fucking ziekenhuismedewerkers vertellen dat je ziek ben, terwijl ik daar zelf geen moment aan heb kunnen wennen.
“Oh, ja, wat erg. Maar zaadjes invriezen is echt belangrijk hoor, je weet maar nooit! Misschien voor later. Gezinnetje…  Kinderen… Fijn toch?”
Dit kersvers kankerpatiëntje was al lang blij als hij zijn eerste kuur zou overleven, maar in Leiden werden mijn matige ambities op de lange termijn even goed ingewreven. En bedankt, groetjes thuis!
En zo stond ik met potje in de hand, plaatjes op de boekenplank en videobanden in het tv-meubel in ‘ontspanningsruimte 4.3’.
Waar zal ik gaan zitten?
Ik mocht m’n tijd nemen… Ten minste, dat zei zo’n beetje iedereen op die verdieping. En mocht het nou écht, écht, écht, écht, écht niet lukken, dan had ik het potje mee naar huis mogen nemen, als hij maar goed gevuld en voor vijf uur op hun bureau lag. Het was inmiddels half vier; dat was nooit meer gelukt. Maar geen druk hoor!
Godzijdank ben ik gezegend met mooie erotische herinneringen dus stond Joris snel weer buiten.
“Nou paps, rij mij maar weer naar Haarlem!”

Gênant man.

Nu – 2,5 jaar later-  mag ik weer! Kijken of dat circus van toen wel echt noodzakelijk was voor eventuele voortplanting. Ik heb een afspraak op Valentijnsdag, heel symbolisch. Ik sta te springen. Hopelijk is ‘ontspanningsruimte 4.3’ nog niet gereserveerd.
Maar nu jullie dit weten durf ik met opgeheven hoofd naar binnen. Ja, ik ga goed slapen, ja, ik ga goed eten en ja ik houd mij in, in aanloop naar die dag. En ja, er zal zeker ‘Eye of the Tiger’ gedraaid worden onderweg.

“Heb je zo’n driftige kinderwens dan?” vroeg mijn oncoloog donderdag.
“Nee nog niet, maar als die er komt wil ik geen beroep hoeven doen op een biologisch vriesvak in Leiden. Ik bedoel ingevroren groente is toch van veel slechtere kwaliteit dan vers geplukt?”
Even was het stil. “Dat is echt niet hoe dit werkt, maar ik zal ze laten weten dat je eraan komt.”
“Dankjewel, ik ga m’n best doen!”
“Dat geloof ik Joris, dat geloof ik.”

 

Ook laffe mensen krijgen Kanker

Sommige dingen die je echt vindt moet je niet meteen delen. Het is handig een oordeel even te laten dalen voor de gezonde nuance. Als je je vriendin tijdens een ruzie oprecht een luie snol vindt, ga je dat niet meteen roepen; misschien verandert die mening nog.

Ik laat één mening sinds mijn tweede chemokuur dalen; ook laffe mensen worden ziek. En dat staat in contrast met alle clichés.
“Oh, ja wat erg, wat ben je sterk, wat ben je moedig.”
Ik hoorde het zeker vier, vijf keer per week. Maar er is maar weinig moedigs aan een chemotherapie door je lichaam laten knallen.
“Nee, laat maar zitten, ik stop wel met roken en loop het er wel uit!”, dan ben je moedig. Stupide, maar moedig.

In de Hoofddorpse polikliniek zat ik naast een meisje. Ze had dezelfde diagnose gekregen als ik en de behandeling was vergelijkbaar. Hoe oud was ze? Jaartje of vierentwintig. Reken maar dat zij ook dagelijks te horen keer hoe moedig ze wel niet was.
Haar ziekenhuisuren spendeerde ze klagend.
“Waarom krijg ik dit nou, en niet iemand als Sadam Hussein, of Willem Holleerder?! Het leven is zó oneerlijk.” Denk de toon er maar bij.
Één van de zusters vroeg  netjes of ze wat stiller kon zijn.
Sadam was al een jaar of acht dood overigens.
Ik zei zo vriendelijk mogelijk dat ze knap ondankbaar was, waarna ze helemaal door het lint ging. Gelukkig was mijn infuusrek bewapend met wielen en kon ik naar de andere ruimte verplaatsen om de vrede op de kliniek te bewaren.
Laffe muts.
Tientallen professionals stonden dag in dag uit aan ons bed om ons beter te maken. Chirurgen die verkeerde cellen wegsneden. Die mensen hadden ook liever ge-Netflixt-en-chillt! Maar mevrouw had nog wel even een verzoeknummertje; of ze haar tumoren even konden transplanteren bij Willem Holleeder.
Ik kon mijn glimlach moeilijk inhouden toen ik met een diepe adem mijn lunch tot het einde van de zwaarste chemokuur binnen kon houden en zij haar ziekenhhuisbroodje en verse sap halverwege de infuuszak al op de poliklinische vloer liet kletteren.

Na haar kotsbui vroeg ik of ze niet ergens positieve hoop uit putte? Wat meeviel.
“Ja, het is wel lekker dat ik nu niet meer hoef te werken. Dat is wel relaxt.”
Vierentwintig! En dan al zo hard balen van je baan dat het fijnste van ziek zijn is dat je niet hoeft te werken. Ik werd droeviger van haar dan van m’n nieuwe kapsel.

Ik ben eigenlijk ook een klootzak… Zit ik hier snoeihard negatief te doen over de negatievelingen. Iedereen leert het op een harde manier; je moet jezelf nóóit slachtofferen. Niet als je ziek bent, niet als je relatie op de klippen loopt, niet als je baalt op werk. Niet alles gaat volgens plan en iedereen krijgt een keer te maken met overmacht. Hoe je omgaat met die overmacht tekent je pas als mens. Meer dan een ziekte, meer dan alle externe factoren die je leven beïnvloeden.

Op de racefiets – vlak voor mijn huis – pak ik een van de eerste zomerneerslag mee. Als ik de hoek om wil rijden, glij ik foeilelijk uit. Echt hard! Cavendish zeg maar. Gat in m’n nieuwe broek, stuk uit m’n schouder en zelfs mijn mobiel heeft de klap niet overleefd. Kon mijn verwondingen niet Snapchatten! Ik heb de huiskamer even flink bij elkaar geschreeuwd en gehuild. Wat is het leven oneerlijk.
Maar ik troost me, ik hoorde uit betrouwbare bron dat ook Sadam Hussein en Willem Holleeder vandaag heel hard met de fiets zijn gevallen.

Beste kanker…

Beste kanker,

Het is- vandaag – precies twee jaar geleden dat ik je leerde kennen. Ik droeg je natuurlijk al een lange tijd bij mij, maar ik wist niet wie je was, hoe je heette. Lymfeklierkanker.

De prettigste uit jouw familie. De gezelligste van jouw soort. De leukste thuis.
Het zou geen lange relatie worden. Of affaire? Geef het een naam.
Twee jaar lijkt helemaal niet zo lang vind je ook niet?

Ik weet nog goed hoe ons avontuur begon, de dagen nadat we elkaar hadden ontmoet. Jij ging mij zulke vreselijke medicijnen laten slikken dat mijn vruchtbaarheid op het spel stond. Dus mocht ik voor de behandeling mij nog drie keertjes aftrekken in Leiden, om mijn zwemmertjes te laten invriezen.
“Dankjewel voor het afzetten, mam.”
Schaamte!

Maar niet half de schaamte van maanden later. Die medicijnen om van je af te komen namen ook mijn haren mee. Mijn bruine lokken! Die blauwe ogen van mij verliezen 90% van hun charme zonder mijn bruine haren. Waardeloos, als de volle lippen van Doutzen, op een veel te dikke buschauffeur. En zoals je wel weet kan ik een haarloze schedel nog wel hebben, maar toen ze één voor één ook mijn wenkbrauwharen ontnamen was het menens. Iedereen kon opeens zien dat wij iets hadden.

We hebben geluk gehad, want onze tijd samen was zeker niet altijd kommer en kwel. Bovendien zijn de lessen die je mij leerde zeldzaam en daarvoor ben ik dankbaar. Maar het ging gewoon echt niet meer, ik wilde gewoon weer mijn gezonde zelf zijn. Dus in oktober namen we afscheid en kon ik weer op mijzelf gaan wonen.

Sindsdien gaat het geregeld goed met mij. Soms ook niet. Maar ik kom er wel.
Ik denk veel aan je de laatste tijd, maar dat is normaal toch? Je komt nog veel voor in mijn dromen; echte nachtmerries.
Maar nu heb ik het weer over mezelf. Hoe is het eigenlijk met jou?

Beste kanker, het vandaag precies twee jaar geleden dat ik jou leerde kennen, en wat ik eigenlijk wilde zeggen;

Ik hoef je nooit meer te zien.

Krijg de kleren, van Krouwels

De echte post-kanker Kerst

Alsjeblieft zet die televisie uit! Ik kan het niet meer aanzien. Jaaroverzichten zover je kunt kijken. Kommer en kwel. Komkommer en kwel!
2016 was om te huilen. Maar deze kerst is magisch.

Wat voelt het heerlijk om dit jaar af te sluiten! Geen enkel jaar verdient een betere Kerstmis dan deze. Tweeduizend. Zestien. Man, man, man. Kerst, wat heb ik zin in jou! Kerstliederen, maffe familie – joh – al gaan we gourmetten, het doet me niets.

Het voelt voor mij ook echt als mijn eerste post-kanker Kerstmis. Natuurlijk was ik vorig jaar al schoon, ik kon alleen niet zeggen dat ik daar echt van genoot… Lange nachten met veel slaap, deprimerende korte dagen met veel stress. Ik heb uit ellende het hele kerstweekend 2015 in een restaurant gewerkt om maar te ontkomen aan emotionele familieleden die oh-zo gelukkig waren dat ik weer beter was.
En ik wilde alleen maar huilen en slapen.

Deze Kerst voelt pas echt als beter. Ik ga oppermachtig en dolgelukkig het nieuwe jaar in. En iedereen kan het zien. Mijn lange bruine manen hebben hun comeback gemaakt. Als ik in de spiegel kijk, lijkt het alsof er nooit iets met me is gebeurd.
“Kom maar hier mamalief! Ik knuffel je door de kerst!”
Kerstmis, ik heb zo veel zin in jou!

Geniet ervan mensen. Maar écht, geniet ervan. Laat de gourmetdampen diep in jullie kleding trekken. Lobber die eeuwenoude Merlot van oom Henk op alsof het pils is. Zing desnoods luidkeels mee met dat gesnater van Mariah Carey. Kan mij het schelen. Geniet!

Want denk maar niet dat 2017 er gezelliger uit gaat zien. We hebben mazzel als we bij de helft van de wereld horen die president Trump niet heeft gebombardeerd vanwege een kleinigheid op Twitter. En ja, ook in 2017 is jouw geliefde Zwarte Piet nog steeds racistisch. De oudejaarsjackpot? Die valt op het lot van je stinkend rijke buurman met die dikke BMW.
En onder premier Wilders betaal je gezellig 36 gulden 50 voor een biertje op het terras. Groetjes thuis.

Alsjeblieft – beloof mij – maak er een gezellige Kerst van!
Ik wens jou alle gezondheid en liefde in het komende jaar, juist nu die wat moeilijker te vinden zijn.
dsc_0031

Dood- en Doodgelukkig

Mijn laatste chemoronde begon precies een jaar geleden. Ik weet het nog goed, omdat ik precies die dag naast de meest inspirerende man zat, die ik in mijn chemo-jaar heb ontmoet. Meneer van Zandt. En meneer van Zandt zat naast mij in een giga grote bruine stoel die doet denken aan een uit z’n krachten gegroeide massage-stoel op Schiphol. Alleen met allerlei gadgets. Maar gadgets waren slangetjes, waar chemovloeistof werd toegediend. Ik zat in een zelfde soort stoel, met delfde gadgets ook. Zijn vrouw zat naast hem. In een plastic IKEA-kreng.

“Hoe vaak moet je nog?” vroeg hij, terwijl een verpleegster zijn zakken chemo boven zijn infuus hing.
Een doodnormale vraag op een afdeling oncologie. De vraag: “hoe vaak moet je nog”, is op die afdeling een beetje hetzelfde als – “hé, alles goed” – in het dagelijks leven.
“Hé, alles goed”, kan op een afdeling vol doodzieke kankerpatiënten dikwijls een ingewikkeld antwoord hebben.
“Hoe vaak moet je nog nog?” heeft een altijd kort en bondig antwoord.

“Dit is mijn laatste,” zei ik vrolijk “En u?”
“Idem dito” zei meneer van Zandt, bijna net zo vrolijk.
Meneer van Zandt glimlachte tevreden.
Ik wilde hem feliciteren. Maar voor ik begon met praten barstte Mevrouw van Zandt  in tranen uit. Meneer van Zandt pakte haar hand stevig vast en fluisterde iets in haar oor.

Ik kreeg een brok in m’n keel.
Dat kan natuurlijk ook…
Mevrouw van Zandt graaide met twee trillende handen een zakdoekje uit haar zwarte tasje. Meneer van Zandt keek mij diep aan.
“Over een week zitten we op Cuba. Daar zijn wij ook op huwelijksreis geweest. Prachtig land. Nog één reisje maken, samen! Ik verheug me erop.”
Ik was stil.
“Het is goed zo hoor, ik ben heel gelukkig.”
Ik bleef stil.
Hij meende het. Ik kon het zien, iedereen zou het kunnen zien. Hij meende het.
Ik had van mijn leven niet zo’n gelukkig, rustig, kalm en tevreden mens gezien.
Hij troostte zijn vrouw. De vrouw die hij spoedig alleen zou laten. Hij hield van haar. Met zijn hart, hebben en houden. Maar het leven? Het leven kon meneer van Zandt gestolen worden. Er was geen spijt ik zijn stem, of ogen te bespeuren.

Ik begreep hem goed. De dood kan een vreemde, rustgevende gelukzaligheid met zich meebrengen. Eentje die ik kende. Een gelukzaligheid uit de tijd dat ik nét in het ziekenhuis lag met enkel de diagnose “kanker”. Het is pas als we de dood in de ogen kijken, dat je alle stress van het leven loslaat. Ik was nog nooit zo rustig in mijn hoofd.

Meneer van Zandt is inmiddels dood. En ik? Ik ben genezen. Ik moet nog wel eens aan hem denken. Die machtig mooie, gelukkige glimlach en heldere blauwe ogen, van een man die wist dat hij ging sterven.

Elk cliché is waar, als je een ernstige ziekte overleefd hebt. De zonsondergang is mooier, de seks is beter, de wijn smaakt zoeter.
En toch is de andere kant is ook waar. En dat is soms moeilijk om toe te geven. Ik wil soms ook schreeuwend vragen; “Echt waar? Is dit het? Is dit het waar ik zo hard voor vocht?”
Ik ben helaas niet religieus, of spiritueel. Dat zou het makkelijker maken, in ieder geval in mijn hoofd. Kankertumoren die in je lichaam groeien als je 20 bent? Wie verzint zoiets? Misschien ben ik wel God’s ongewilde kind.
So be it.

Ik kreeg vandaag zelfs een uitnodiging voor een griepprik! (Update. Kreeg ook eerder uitnodiging voor het corona-vaccin!)
“Voor alle personen boven de 60 jaar en mensen met een speciale indicatie.” Nou, dankjewel Rijksoverheid. Groetjes thuis.

Dus op zo’n moment fake ik een glimlach, een gelukkige glimlach die ik maar één keer zag. Bij een man, die wist dat hij ging sterven.

dsc_0113

Één jaar geleden…

“Ga je het nog vieren,” vroeg mijn moeder over de telefoon, zo’n anderhalve week terug.
“Vieren? Vieren?!” vroeg ik, “Ik vind het nogal een vreemd idee, mam…”
“Toch een bijzondere dag,” mompelde ze in haar iPhone.
Daar had ze dan wel weer gelijk ik. Het is – met speling van een week – precies een jaar geleden dat ik van een vriendelijke, kale, grote longarts te horen kreeg dat ik lymfklierkanker had. Één jaar.
Een jaar geleden kreeg ik het slechtste nieuws uit mijn hele leven.

“Ik blijf wel staan,” zei ik in de muffe behandelkamer.
“Nee Joris, ga toch maar even zitten,” zei de vriendelijke longarts.
Mijn hoofd werd licht, ik zakte naar de grond alsof ik zeik- en zeiknatte kleding droeg. De kleine Krouwels, die altijd een woordje klaar had, wist even niet zo goed wat hij moest zeggen. Een machteloos, loodzwaar en verlammend gevoel.
Voor Ajacieden het best te vergelijken met “1-1, de Graafschap”.

Die dag ga je toch niet vieren?
“Ik snap het wel hoor!” zei mijn collega Floor.
“Ik vier mijn diagnose nog elk jaar!”
Even voor de uitleg, Floor heeft diabetes.
“Ik vier mijn diagnose altijd met het bakken van een taart of iets anders lekker fouts. Er even bij stilstaan, maar dan leuk.”
Ik moest er wel om lachen.
“Maar goed, genezen zal ik waarschijnlijk niet. Misschien is dat anders.”
Daar had Floor natuurlijk een punt.
“Je haar ziet er wel weer fantastisch uit!”, die hoor ik ook veel!
Complimenten over het haar vervelen nooit bij ex-chemopatiënten, geloof mij maar. Ik merk hoe meer haar ik krijg hoe moeilijker ik het vind om tegen foto’s aan te kijken met mijn kale knikker erop. Met kapsel ben ik ook niet knap, maar goedemorgen… Wenkbrauwloos stond mij toch slechter dan ik eigenlijk dacht. Ik heb het tegen jullie! Weken lang roepen: “Je kan het goed hebben hoor, Joor!”
Leugens.

Gaat het goed met mij? (Die vraag hoor ik nog wel het meest.) Ja absoluut. Ik heb fysieke weer ontzettend veel power, dat voelt zo heerlijk. En ik ervaar mentaal steeds meer rust.
Ik krijg het gevoel dat ik het chemo-trauma nu pas een beetje kan verwerken. En dat duurt denk ik langer dan een jaar. Is het werkelijk een traumatisch jaar geweest? Absoluut niet! Ik heb zo ontzettend veel lieve mensen ontmoet en om mij heen gehad.  Ik heb nog schandalig veel pret gehad, zo tussen de chemokuren door. Het jaar is knap snel voorbij gegaan.

Maar de verjaardag van slecht nieuws vieren? Ik weet het niet hoor. Het was gisteren twee jaar geleden dat het meisje van m’n dromen met m’n beste vriend naar bed is gegaan. Dus ik taart bakken, alles erop en eraan… Wat, een, kutdag.
Ik bel jullie wel in oktober, dan heb ik écht wat te vieren!
blogbroodjuni216

Een volwassen man & zijn hamster

Als ik iets van mijn ex-vriendinnetje heb geleerd is dat als je iets mist, je het zo snel mogelijk moet vervangen door iets anders. Dus toen mijn lieve hamster Mort op Tweede Paasdag stierf, ergens rond 19 maandige leeftijd, ging ik een dag later meteen opzoek naar een nieuwe. Haarlem kent wat dieren(speciaal)zaken, maar dat zaakje in de Gierstraat is voor mij de dichtstbijzijnde.

“Nee,” zei ik, “geen voer of hooi dit maal. Ik moet opzoek naar een nieuwe bewoner voor het kooitje. Drie dagen na Goede Vrijdag stond onze Heer glorieus op uit het graf, en op die dag besloot mijn hamstertje de hoek om te gaan.”
De oude dame van de winkel condoleerde mij vriendelijk. Het was waarschijnlijk een hartstilstand.
Ik werd netjes begeleid naar de glazen hokjes waar alle knaagdieren op stal stonden. Of lagen eigenlijk. Het was half drie op dinsdag, ik hoef alle hamsterliefhebbers niet uit te leggen dat dat bedtijd is voor die beestjes. Hamsters zijn nachtegalen en ik ben dat ook. Maar door het glas kon je toch nog een beetje spieken: eentje helemaal wit, eentje een beetje kaal een ander had een iets grotere staart dan ik van hamsters gewend was.
Wat kon ik zeggen? Ik werd niet verliefd. Niet zoals op de dag dat ik Mort had uitgekozen. Toen zat hij in de tweede kooi, als enige van de hamsters was hij wakker en was driftig zijn flesje water soldaat aan het maken. Een lange goudbruine vacht, met uitpuilend konthaar naast zijn staartje; het was meteen een match.

Maar goed, ik stond dus voor een aantal kooitjes met hamsters erin en ik had al verteld dat ik voor zo’n beest kwam. Ik kon als volwassen kerel niet tegen mijn vaste dierenwinkel gaan zeggen “dat er niets tussen zit”. Dus ik nam er gewoon maar eentje mee, zodat ik niet zo eenzaam zou zijn. De naam verzon ik nog wel. En wat kon het echt kwaad? Wat betaal je tegenwoordig voor een hamster? 10 euro? Het hinderde niet. Ik betaalde het dier, kreeg hem mee in een kartonnen doosje en liep naar huis.

Eenmaal thuis kwam ik er achter dat ik het kooitje van Mort nog helemaal niet had opgeruimd en schoon gemaakt. Al zijn spulletjes lagen nog in de kooi. Zoals dat ijzeren radje wat zo jeukend piepje gaf als Mortje erin rende alsof z’n leven ervan afhing. En dat lelijke voederbakje waar Mort zelf twee keer in paste. Ik had de foto van ons twee op de bank zelfs nog niet van mijn bureau verwijderd. Misschien had ik toch niet zoveel opgestoken van mijn ex-vriendinnetje.

Ik moet nog even terugdenken aan de tijd dat ik filmpjes van Mort verspreidde over verschillende social media als hij weer eens zijn voer aan het hamsteren was, of zijn vreemde obsessie met mijn garen als hij even opgesloten zat voor de schoonmaakbeurt van zijn kooitje. Ik heb hem zelfs een keer laten dansen op KC & the Sunshine Band.

Ik betrap mijzelf erop dat ik veel van de filmpjes even snel afspeel op mijn telefoon en pink een traantje of twee weg.
“Lieve Mort”, mompelde ik.
Mijn kleren voelen zwaarder en bij het laatste filmpje plof ik neer op de bank.
Toen ik een dof piepje hoorde, was ik al te laat…

mortje blog

Verbrand dus maar niet je Oudejaarslot

Het was wel lef van Mathijs Bouman gistermiddag toen hij live voor Nederlandse televisie zijn Oudejaarslot in de fik stak. Het was zijn manier om de Nederlanders een lesje te leren in kans berekenen. De kans dat jij de loterij wint is namelijk nul. Niet helemaal. Maar afgerond nul. De kans dat ie valt? Honderd procent! De kans dat jij vannacht een miljoenengat in de lucht springt? Nul dus. Reden voor Mathijs om zijn lootje te verbranden. “Met kansberekening zijn we zo dom als een aap”, aldus de gerespecteerde econoom van RTL Z.

In diezelfde wijsheid was dat de kans dat ik, 31 december 2014, binnen datzelfde jaar geconstateerd zou worden met kanker, nul. Natuurlijk er was wel een kans, maar afgerond? Nul. Totaal afwezig. Als het puur gaat om lymfklierkanker, was mijn kankerkans zelfs kleiner dan de winkans van Mathijs lootje. Ja, natuurlijker zouden in 2015 minstens 300 mensen geconstateerd worden met lymfklierkanker, honderd procent, maar de kans dat ik dat zou krijgen? Nul.

31 december 2014 had ik lymfklierkanker. Ik wist het nog niet, maar ik had het wel. Wat als ik toen niet Mathijs’ lootje, maar mijn chemokuur in mijn handen zou hebben? Met hetzelfde rationele denken. Noemen we het niet droomdenken, maar doemdenken. Ik weet niet of ik dan net zo enthousiast de Nederlanders een grof lesje kans berekenen had gegeven als Mathijs.

Kanker vergelijken met een Oudejaarslot gaat misschien wat ver, maar ik wil het opnemen voor het droomdenken. In het filmpje maakt de econoom gehakt van dat “magisch denken”. Maar dat is toch de reden dat we meedoen? We weten allemaal dat we niet winnen, maar elke Kerst komt de discussie op tafel wat we zouden doen met die dertig miljoen. Door héél Nederland. Dat is toch fantastisch. Dat dromen alleen al maakt toch gelukkig? En ook dat zaniken achteraf. Dat we met een giga-kater – ergens begin januari -mokkend de Primera in mógen lopen voor een verkrukkeld vijfje. Waarschijnlijk ook nog om het in te wisselen voor een pakje Marlborro, omdat de goede voornemens wederom een glorieloze dood zijn gestorven.

Sorry Mathijs Bouman – want ik mag je altijd graag bij De Wereld Draait Door –  maar lazer even op met je kansen. Teveel in deze wereld is gebaseerd op kansen, cijfertjes, prognoses, voorspellingen, procenten en de mensen die daar gebruik van maken. Als we in 2016 jouw kansberekening los laten op alle dromen, op alle toekomst, op alle liefde, dan sterven goede mensen echt uit. Hoe ik dat weet? Dat weet ik gewoon. Excuus. Ik heb daar geen cijfers van.

Voor mij was 2015 het meest onvoorspelbare jaar van mijn leven en ook ik eindig dit jaar met champagneglas in de ene, en staatslot in de andere hand. Hoe kan ik daar niet een beetje om huilen?
Als je mij eind mei had verteld dat ik 2016 gezond en wel zou inluiden met een bosje haar op mijn pan, had ik je als droomdenker bestempeld.

Ik wens iedereen een ontzettend gezond, gelukkig en totaal onvoorspelbaar goed 2016! En mocht je nou écht die Jackpot zo graag willen hebben. De truc is: koop volgend jaar 4,2 miljoen van die lootjes, ik wens je er veel plezier mee… Je zult zien dat ie op een half lot valt.

Hier nog één keertje Mathijs. Schrijf jij z’n lotnummer op?

DSC_0196 (1)